donderdag 6 maart 2008

Komen tot de conditionele trainingspraktijk deel II, ist–wert.

In navolging op het vorige artikel ‘soll-wert’ nu het ‘ist-wert’ gedeelte. Ist-wert is de analyse van de sporter.
Een ist-wert analyse is een belangrijke analyse voor de trainingpraktijk. De ist-wert analyse geeft namelijk weer ‘waar’ de sporter staat in zijn trainingsproces.

Manieren van ist-wert analyseren.
-Testen. Je kunt sport motorisch gaan testen. Je test dan de belangrijkste sport motorische basisvaardigheden van de sporter en kan daardoor (middels goede en betrouwbare referentiewaarden) een conclusie trekken op welke vlakken de sporter goed of minder goed ontwikkeld is.
Ten behoeve van lichamelijke gezondheid en fitheid is het tevens aangeraden om periodiek op die fitheid te testen. Mogelijkheden hierin zijn legio.
Indien je te maken hebt met jeugdsport is het belangrijk om ook constitutioneel (lichamelijk) te testen.
Testen zullen we in een aparte artikelen reeks nog nader en uitgebreid op in gaan.
-Observeren. Je kunt de sporter gaan observeren tijdens een wedstrijd situatie (bij voorkeur meerdere wedstrijden). Van hieruit kun je bepaalde conclusies gaan trekken op het moment dat bepaalde dingen je opvallen. Belangrijk is wel dat je vervolgens altijd evalueert met de sporter of hij/zij er ook zo over denkt en belangrijker, of hij/zij dat ook zo voelt.
-Praten sporter. Je kunt met de sporter gesprekken aangaan die zichzelf periodiek herhalen. Hierin wordt besproken hoe de sporter er over denkt en hoe de conditietrainer er tegenaan kijkt.
-Praten trainer. Je gaat een periodiek gesprek aan met de technisch/tactische trainer. Ook de trainer heeft inzichten in de sterke en zwakke punten van de sporter waarbij de trainer juist inzicht heeft in de specifieke sterke/zwakke punten in wedstrijd.

Inhoud ist-wert analyse.
Je gaat dus de ist-wert analyseren. Maar wat is belangrijk om te weten als conditietrainer?
-Soll-wert. Je eerst uitgangspunt is je soll-wert analyse. Aan de hand van deze analyse weet je wat de sporter uiteindelijk nodig heeft in de wedstrijd en weet je dus waar je naar toe moet werken.
-CLUKS. Op basis van Coordinatie – Lenigheid – UHV – Kracht – Snelheid ga je analyseren wat de sporter bezit. Dit kan dus op bovenstaande manieren.
-Sport Motorisch. Vanuit de soll-wert moet je bepalen wat de belangrijke sport motorische basisvaardigheden zijn en vervolgens analyseren in hoeverre die ontwikkeld zijn bij sporter. Dit kan ook weer op bovenstaande manieren.
-Fitheid/blessures. Op basis van fitheid en eventuele lichamelijke mankementen/beperkingen moet je goed in kaart brengen. Dit kan gevolgen hebben voor de trainingspraktijk.
-Mentaal. Qua mentaliteit zul je inzicht moeten krijgen in hoe een sporter zich manifesteert. Dit kan niet zo 1-2-3. Kan de sporter echt helemaal diepgaan, is de sporter altijd op tijd, is de sporter bezig met de sport, enzovoort.
-Externe factoren. Je moet een goed inzicht hebben in welke mensen zich er om de sporter heen bewegen en door welke factoren hij beïnvloed kan worden. Denk hierbij aan invloeden van familie, sport specifieke trainer, media, vrienden/kennissen enzovoort.

Conclusie.
Met name inzicht in de motorische en sport motorisch basisvaardigheden van de sporter zijn belangrijk. Het zegt iets over wat de sporter op dat moment aan kan en waar hij/zij staat in het trainingsproces. Dit vormt het uitgangspunt van je trainingspraktijk waar je vervolgens op voort kunt borduren.
Daarnaast zijn even zo belangrijk de medische, mentale en externe factoren analyse. Deze bepalen mede of de sporter zijn gestelde doelen kan gaan nastreven.

De soll-wert en de ist-wert analyse aan elkaar gekoppeld, vormen de basis voor het starten van de trainingspraktijk. Heb je niets of één van beiden niet, dan heb je in principe geen basis om te starten met de trainingspraktijk met als reden: omdat je geen inzicht hebt in de deelnemers en/of niet weet wat je moet gaan trainen.

donderdag 28 februari 2008

Komen tot de conditionele trainingspraktijk deel I, soll–wert.

De vorige twee berichten waren gebaseerd op feitenkennis. Daarin zijn allemaal termen en wetmatigheden naar voren gekomen die in de hedendaagse sporttrainingsleer een feit zijn (trainingspijlers, sport motorische basisvaardigheden etc.). De conditionele trainer dient de feitenkennis te kunnen dromen. Echter gezien de verandering van de sport, het komt steeds meer aan op details, is het voor een sportspecifieke trainer in de huidige sportwereld ook onontbeerlijk om op de hoogte te zijn van de conditionele feitenkennis.

Maar waarom is die feitenkennis zo belangrijk? De feitenkennis vormt de basis van waaruit gewerkt wordt. Vanuit de conditionele feitkennis kan er namelijk een analyse naar de sportspecifiteit komen welke vervolgens de kern van je conditionele training in de trainingspraktijk gaat vormen.

Soll-wert en Ist-wert.
Je werkt altijd vanuit een soll-wert en ist-wert analyse. Dit zijn lastige termen welke niets anders zeggen dan ‘analyse van de sport’ (soll-wert) en ‘analyse van de sporter’ (ist-wert).
Soll-wert analyseert de specifieke sport. Hierin analyseer je de prestatiebepalende factoren van de betreffende sport. Dit wil zeggen, welke factoren t.a.v. de trainingspijlers en de (sport) motorische basisvaardigheden bepalend zijn om uiteindelijk goed te kunnen presteren in de betreffende sport.
Ist-wert analyseert de sporter. Hierin analyseer je o.a. de trainingstoestand van de sporter en je stelt het trainingsniveau van de sporter vast.
In dit bericht zullen we ons vooral richten op een soll-wert.

Soll-wert van het tennis.
Een soll-wert analyse is van essentieel belang. Het bepaald welke prestatiebepalende factoren van belang zijn voor de betreffende sport. Een soll-wert analyse wordt altijd geanalyseerd uit de (ideale) wedstrijdsituatie.
Het tennis als voorbeeld nemend. Een tennis wedstrijd duurt minimaal 2 tot maximaal 5 sets. De duur varieert dus sterk van ongeveer 45 minuten tot maximaal 3 en soms wel 5 uur. Je loopt korte afstanden waarbij de acties vaak snel en explosief moeten worden uitgevoerd ten opzichte van de tennisbal. In de vervolg actie moet je de bal ook nog geplaatst en tactisch terug kunnen plaatsen over het net, waarna je moet herstellen naar het midden van de baan om voor de volgende bal weer een gunstige uitgangspositie te hebben. Op basis van coördinatie, lenigheid, UHV, kracht en snelheid ga je nu een analyse maken. Dit doe je aan de hand van de sport motorische basisvaardigheden.

Coördinatie.
-Ruimtelijk - oriëntatie vermogen. Hierbij moet vooral de oog/hand coördinatie goed ontwikkeld zijn, je moet de bal namelijk met het racket raken.
-Reactievermogen. Je moet altijd reageren op de bal die de tegenstander slaat.
-Balanceervermogen. Bij het slaan van de bal een goede lichaamsbalans, om de bal goed en geplaatst over het net te krijgen.
-Ritmisch vermogen. Je moet op een bepaalde manier naar de bal lopen om zo goed mogelijk uit te komen met het voetenwerk om de bal te slaan in ‘balans’ te kunnen slaan.
-Koppelingsvermogen. Je moet de verschillende acties in een wedstrijd kunnen koppelen. Zoals net genoemd, vanuit ritmisch vermogen (lopen naar de bal) overgaan tot een goede balans (slaan van de bal) en vervolgens weer herstellen (loopactie naar het midden).

Lenigheid.
De specifieke lenigheid van een tennisser is niet veeleisend. Een hogere mate van bewegingsvrijheid in de schouderpartij is belangrijk te noemen.
Verder moet je beschikken over een goede algemene lenigheid, wat inhoud dat een goede bewegelijkheid is in de grote gewrichtssystemen.

UHV.
-Aeroob UHV. Gezien de duur van de wedstrijd (2 tot 5 sets) is het belangrijk dat de tennisser over een goed aeroob UHV beschikt.
-Anaeroob (a-)lactisch UHV. Er is sprak van steeds korte versnellingen binnen een tennis ralley. Omdat deze versnellingen kort van aard zijn is er sprake van een (a-) lactische verbranding. Dit houdt in dat er melkzuur wordt aangemaakt.
Bij een belasting van 0 tot 60 seconden zal de verbranding overwegend a-lactisch zijn. Er wordt wel enig melkzuur aangemaakt maar nog niet van dien grote aard.
Is de ralley langer dan ongeveer 60 seconden, dan zal het lichaam een grotere mate van melkzuur gaan aanmaken. We noemen dit dan ook lactisch.

Kracht.
-Explosieve kracht benen. Bij de versnellingen die de tennisser moet maken is er sprak van een hoge weerstand op de benen. Dit houdt in dat de beweging krachtig, explosief van aard is. De tennisser zal dus de explosieve kracht in de benen moeten hebben.
-Kracht UHV benen. De krachtige versnellingen die een tennisser maakt zal hij vol moeten kunnen houden gezien de duur van een wedstrijd 2 tot 5 sets is. Een goed ontwikkeld kracht UHV is dus belangrijk om gedurende de wedstrijd vordert, de krachtige versnellingsacties vol te kunnen houden.
-Snelkracht armen. De ballen moeten over het net worden geslagen. De bal die geslagen wordt is een lichte weerstand die met grote snelheid geslagen word. We spreken dan ook van snelkracht die goed ontwikkeld moet zijn om ballen krachtig en snel te retourneren naar de tegenstander.
-Algemene belastbaarheid schouderpartij. Elke bal, elke service moet je slaan. In een tenniswedstrijd sla je dus ontzettend veel ballen. Om de belasting van het constant weer slaan van die ballen aan te kunnen moet je in de schouderpartij een hoge belastbaarheid hebben. Dit houdt in dat de spiergroepen goed ontwikkeld moeten zijn en het vol kunnen houden een hele wedstrijd de ballen terug te slaan.
Met name in blessure preventief opzicht is dit een zeer belangrijke factor.
-Rompstabiliteit. Een goed ontwikkelde totale rompstabiliteit is belangrijk voor de tennisser. Tennisslagen komen vanuit een hele bewegingsketen (benen-romp-armen). Daarnaast zijn ook de houding en balans van essentieel belang bij het slaan van de bal en is dus een goed ontwikkelde romp een vereiste.

Snelheid.
-A-cyclisch. De snelheid in het tennis (en vrijwel alle spelsporten) is a-cyclisch. Dit houdt in dat het bestaat uit vooral afzonderlijk motorische (loop) acties. Hierbij is er veel sprake van het wenden, keren, draaien, versnellen en remmen in willekeurige volgorde op elkaar.
-Frequentie snelheid (innervatie trainingsvormen). In een tenniswedstrijd is er veel sprak van voetenwerk waarbij in hoge frequentie gehandeld moet worden. Denk aan het versnellen naar een drop-shot en bijvoorbeeld het voorbereidende voetenwerk voor het slaan van een bal. Met name het voorbereidende voetenwerk is een zeer belangrijk factor. Het bepaald of je goed staat ten opzichte van de bal die je vervolgens moet slaan. Naarmate het tennis niveau hoger wordt, zal de balsnelheid toenemen en zul je dus op een hogere frequentie het voorbereidende voetenwerk moeten uitvoeren.
-Reactiesnelheid. De mate van snelheid van reageren op een visuele prikkel (de bal). Dit scharen wij onder coördinatie, reactievermogen.
-Beslissingssnelheid. De mate van snelheid van beslissen waar je een bal heen gaat slaan. Dit valt naar onze mening vooral onder het technisch/tactische verhaal en ligt dus in handen van de tennistrainer.

Algemeen.
Over het algemeen zal een tennisser moeten beschikken over een hoge mate van belastbaarheid van al bovengenoemde zaken. Waar het in het tennis om draait is het winnen van toernooien en het spelen van competitie.
Bij toernooien wordt de finale als laatste gespeeld, terwijl het de belangrijkste wedstrijd is. Je dient dus zodanig getraind te zijn dat je de belasting in de finale nog steeds aankunt en niet al snel vermoeid bent vanuit de wedstrijden die je daarvoor hebt gespeeld.
In de competitie is het zo dat er op één competitie dag meerdere wedstrijden worden gespeeld. Ook hiervoor zul je dus een hoge belastbaarheid moeten hebben om de laatste wedstrijd van de dag zo goed mogelijk als de eerste wedstrijd van de dag te spelen.

Conclusie.
Een tennisser moet over veel facetten beschikken op basis van coördinatie, lenigheid, UHV, kracht en snelheid. Bovenstaande soll-wert analyse geeft een eindplaatje, of terwijl, de vereisten van de sport op het senioren niveau. In de jaren zal de tennisser zich moeten ontwikkelen in de verschillende conditionele prestatiebepalende factoren die belangrijk zijn voor het tennis.
In de verschillende perioden in zijn levensfase zal hij dan ook verschillende dingen ontwikkelen welke op dat moment goed voor hem zijn. Verderop in onze artikelen zal ontwikkeling van conditionele vaardigheden ook nog zeker aan bod komen.

Voor iedere conditionele trainer in de sport is een goede soll-wert analyse vereist. Dit vormt het uitgangspunt voor de conditietrainer, welke conditionele vaardigheden er zullen moeten worden getraind.

Het volgende artikel (komen tot de conditionele trainingspraktijk deel II) zal gaan over het ‘ist-wert’ gedeelte van de analyse. Of terwijl de analyse van de ‘sporter’.

donderdag 3 januari 2008

Conditie, de motorische en sportmotorische basisvaardigheden.

Zoals vermeld in het vorige artikel wordt er in de sportwereld getraind op basis van de vier trainingspijlers (techniek, tactiek, conditie en mentaliteit).
Conditie is een steeds meer voorkomend begrip in de huidige sportwereld. Dit begrip wordt echter vaak verschillend geïnterpreteerd. In de sporttrainingsleer is er een duidelijke betekenis over het veelomvattende begrip conditie.
Middels dit artikel willen wij informatie geven over welke betekenis het veelomvattende woord conditie heeft in de sporttrainingsleer.


Conditie bestaat uit…
Binnen conditie bestaan er de motorische en sportmotorische basisvaardigheden.
Zoals te zien is in het figuur staan de motorische basisvaardigheden in verbinding met elkaar.
Specifieker gekeken is er altijd een relatie tussen de verschillende motorische basisvaardigheden. Motorische basisvaardigheden komen namelijk nooit in zuivere vorm voor. We komen dan tot de zogenoemde sportmotorische basisvaardigheden. Deze eigenschappen zijn makkelijker te vertalen naar de specifieke sport.
Voorwaarden, het fundament, voor het uitvoeren van motorisch of sportmotorische acties zijn coördinatie en lenigheid (ook wel bewegelijkheid).
We gaan nu dieper in op wat de temen, die voorkomen in het schema, allemaal betekenen.

Motorische basisvaardigheden.
Kracht.
Kracht is de invloed die op een voorwerp werkt en daardoor snelheidsverandering teweeg kan brengen. Dat wil dus zeggen dat middels een krachtinspanning voorwerpen in beweging kunnen worden gezet. De weerstand van het voorwerp kan verschillen. De zwaarte van de weerstand is vervolgens mede bepalend voor welk specifiek sportmotorisch karakter de krachtinspanning krijgt.

Snelheid.
Snelheid in de sport is een complex begrip. Snelheid is het vermogen om motorische acties of een afzonderlijke motorische actie in een minimale tijd te volbrengen. Er worden in de sport verschillende soorten snelheid onderscheden en er zijn tevens verschillende verschijningsvormen van snelheid.

Uithoudingsvermogen.
Uithoudingsvermogen is het weerstandvermogen tegen vermoeidheid bij langdurig, aanhoudende, belastingen van het totaal organisme of afzonderlijke deelsystemen.
In de verschillende takken van sport zie je dat bij de ene sport sprake is van een kortere belasting dan bij een andere sport. Soms zie je zelfs binnen één sport dat belastingen zijn van verschillende duur (bijvoorbeeld schaatsen of hardlopen). De duur van de belasting bepaald welke systemen er in je lichaam worden aangesproken en welke sportmotorische basisvaardigheid er van toepassing zijn.

Sportmotorische basisvaardigheden.

Kracht UHV
Het krachtuithoudingsvermogen is je weerstand tegen vermoeidheid bij langdurige krachtsinspanningen. Dit geldt voor prestaties van zowel statische als dynamische aard. Een voetballer zal de hele wedstrijd zijn eigen lichaamsgewicht constant moeten versnellen, remmen, wenden, keren en veranderen van richting. Er is sprake van een krachtsinspanning op de benen die hij 90 minuten lang vol moet houden.

Duurkracht
De eigenschap om cyclische krachtprestatie (steeds herhalende beweging) zonder vermindering in rendement gedurende lange tijd uit te voeren.
Bij een marathon loper is er sprake van een lichte krachtsinspanning op de benen welke hij 42km 195m zal moeten volhouden.

UHV in Snelheid
Houd je de afstand langer dan 20 tot 60 seconden aan, dan zal de energetische verbranding overwegend anaeroob lactisch zijn. Dit wordt aangeduid met uithoudingsvermogen in snelheid.

Snelheid UHV
Ook wel negatieve snelheidsfase genoemd. Snelheid UHV is afhankelijk van de lengte van de afstand. Het anaeroob UHV bepaalt de lengte. Is de te overbruggen snelheidsafstand 60 tot 120-150 meter (respectievelijk beginners en gevorderden), dan zal de energetische verbranding overwegend anaeroob a-lactisch zijn. Dit wordt aangeduid met snelheiduithoudingsvermogen.

Snelkracht
De eigenschap van het spierzenuwsysteem om weerstanden te overwinnen, met hoogst mogelijke contractiesnelheid met voldoende krachtsinzet. Er is sprake van een lichte weerstand met een snelle (hoogst mogelijke) spiercontractie. Een volleybal(st)er zal smashen over het net. Hierbij is de bal een lichte weerstand en wordt deze met een hoge snelheid geraakt om de bal snelheid te geven.

Explosieve Kracht
De eigenschap van het spierzenuwsysteem om hoge weerstanden te overwinnen, met een hoge contractiesnelheid met een grote krachtontwikkeling. Een kogelstoter zal met hoge snelheid veel weerstand (de kogel) moeten overwinnen om die kogel zover mogelijk te krijgen.
In vele spelsporten is explosieve kracht (met name in de benen) een zeer belangrijke factor. Hockey, tennis, handbal, voetbal, honkbal, ze worden allemaal gekenmerkt door het versnellen en remmen van het eigen lichaamsgewicht (hoge weerstand).

Coördinatie.
Onder coördinatie verstaan we de samenwerking tussen het Centraal Zenuw Stelsel (CZS) en de spieren, bij een willekeurige beweging. Door (op vooral jonge leeftijd) veel te oefenen en te trainen met een veelzijdige bewegingsscholing en bewegingsgrondvormen zul je coördinatief sterker onderlegd worden. Het coordinatieve vermogen bestaat uit verschillende ‘principes’ waarin je jezelf kunt ontwikkelen. Dat zijn de volgende:
Ruimtelijk oriëntatievermogen.
Hoe het lichaam in tijd en ruimte en ten opzichte van materialen beweegt.
Reactievermogen.
Het vermogen snel en doelmatig bewegingen uit te voeren op basis van signalen op het gebied van geluid, zicht en gevoel.
Ritmisch vermogen.
Het lichaam in een bepaald, doelmatig ritme laten bewegen om juist te handelen t.o.v. een van buitenaf bepaalde impuls.
Balanceervermogen.
Het vermogen om het lichaam te laten bewegen waarbij het lichaam in evenwicht blijft.
Koppelingsvermogen.
Het vermogen om afzonderlijke bewegingen of elementen als vloeiend bewegingsprogramma zichtbaar te maken.
Schakelvermogen.
Het vermogen bij situatieverandering de beweging aan te passen.
Kinesthetisch differentiatievermogen.
Het vermogen om via gevoel in spieren en gewrichten het lichaam in te laten spelen op externe factoren.
Motorisch differentiatie vermogen.
Het vermogen om subtiele bewegingen af te stemmen op afzonderlijke bewegingsfasen om een zo goed mogelijke, economische, nauwkeurige beweging tot uitdrukking te laten komen.

Lenigheid/beweeglijkheid.
Lenigheid is het vermogen en de eigenschap om bewegingen met grote bewegingsamplitude zelf of met ondersteunende invloed van uitwendige krachten uit te voeren.
Algemene lenigheid.
De beweeglijkheid in de belangrijkste gewrichtssystemen zoals de wervelkolom, schouder – en heupgewricht.
Specifieke lenigheid.
Heeft betrekking op de beweeglijkheid in een bepaald gewricht welke funtioneel is voor een bepaalde sport.
Actieve lenigheid.
Is de grootst mogelijke bewegingsuitslag in een gewricht, die een sporter o.i.v. uitwendige krachten bereiken kan in beweging (actief).
Passieve lenigheid.
Is de grootst mogelijke bewegingsuitslag in een gewricht, die een sporter o.i.v. uitwendige krachten bereiken kan in stilstand (passief).

Samenvattend.
De motorische en sportmotorische basisvaardigheden komen nooit in zuivere vorm voor in de specifieke sport.
Als we kijken naar bijvoorbeeld een 5 en 10 km schaatser dan speelt het UHV een zeer belangrijke rol in deze discipline. Echter de schaatser zal ook moeten beschikken over snelheid en kracht.
Een voetballer zal ook een goed UHV moeten hebben. Hij moet de wedstrijd immers 90 minuten vol kunnen houden. Echter het voetbalspel kenmerkt zich door de vele sprint-, went-, keer- en rem-acties. Om zijn lichaamsgewicht constant zo snel mogelijk te verplaatsen zal hij dus ook op basis van kracht goed getraind moeten zijn.

De verschillende coördinatieve principes moeten ontwikkeld worden in de jonge levensjaren. Kinderen zijn het meest vatbaar voor coördinatieve prikkels. Indien een kind coördinatief niet goed geschoold word, zal dit in zijn latere levensjaren moeilijk meer in te halen zijn.

Lenigheid is geen vast bezit. Het moet verworven en onderhouden worden. Gebeurt dit niet, dan zal dit verminderen waarbij tevens de bewegingsvaardigheid zal afnemen.